Het Heelsums Beekdal is al sinds 1840 in trek bij kunstenaars, die onder de indruk zijn van dit gebied en dat op doek of papier proberen vast te leggen. Het betreft dan met name het spaarzaam bewoonde gebied van Laag en Hoog Wolfheze (1,5 km ten zuiden van het huidige dorp Wolfheze), met zijn bijzondere combinatie van oude bewonings- cultuur en mooie natuur in een geaccidenteerd terrein met heidevelden, eeuwenoude eiken en kabbelende sprengenbeken.
Regelmatig kiezen we een werk van deze kunstenaars uit, bespreken dit en geven we wat achtergrondinformatie over de betreffende kunstenaar.
Schilderij van Jacobus Jan (‘Jacob’) Cremer
Museum Arnhem (voor de grote verbouwing Gemeente Museum Arnhem genaamd) heeft dit mooie schilderij van Jacob Cremer in haar collectie en heel regelmatig komt het (terecht) uit het depot om te worden tentoongesteld. Het is daardoor bij velen een bekend schilderij van de Veluwezoomschilders.
Cremer plaatst in dit lieflijke landschap met de beek, schapen met hun herder en een jager die met zijn hond komt aanlopen de Wodanseiken pontificaal en groots in het midden. Hij maakt daarmee duidelijk waar het hem om gaat én wat de titel van het schilderij moet zijn.
Cremer is dan 22 jaar en vijf jaar eerder (1844-1846) in de leer gegaan bij Frederik Hendrik Hendriks (‘de meester van Wolfheze’, 1808-1865) in Oosterbeek. Wat hij hier neerzet getuigt van een groot schilderstalent.
De bossen van Wolfheze is het gebied waar zijn leermeester Hendriks hem naar toebrengt en hem daar leert hoe hij moet schilderen. Hij laat hem zelfs een stuk boomschors meenemen naar het atelier om te oefenen in het zo natuurlijk mogelijk schilderen van de schors. Dat hij die techniek beheerst is op dit schilderij goed te zien. Aanvankelijk volgt Cremer in compositie en onderwerp zijn leermeester, maar na verloop van tijd vindt hij een eigen stijl, die meer verwant is aan de werken van de dan beroemde kunstenaar Barend Cornelis Koekkoek (1803-1862). Net als Koekkoek schildert Cremer werken waarin grote en grillig getakte eikenbomen nadrukkelijk aanwezig zijn. Daar is dit schilderij een goed voorbeeld van.
Jacobus Jan (‘Jacob’) Cremer (1827-1880) is een dubbeltalent en nu vooral bekend om zijn Betuwsche en Over-Betuwsche Novellen (1856 e.v.) en de novelle Fabriekskinderen (1863) waarin hij stelling neemt tegen kinderarbeid. Het is na 1852 dat Cremer zich meer toelegt op het schrijven en hij helaas nauwelijks meer schildert. Na het overlijden van Frederik Hendrik Hendriks op 4 april 1865 verschijnt nog in hetzelfde jaar een boekje van Cremer met als titel ‘Frederik Hendrik Hendriks. De Schilder van Wolfhesen door zijn leerling geschetst’. Hierin beschrijft hij uitvoerig zijn herinneringen aan Hendriks en met name de gezamenlijke bezoeken aan het door Hendriks zo geliefde Wolfheze. Dit boekje geeft een prachtig beeld van Hendriks en hoe Wolfheze er in die tijd heeft uitgezien.
Cremer wordt op 1 september 1827 in Arnhem geboren als zoon van welgestelde ouders; hij was de tweede van vijf kinderen. Als hij tien jaar oud is wordt hij naar de Oosterbeekse kostschool Het Hemeldal gestuurd, waar hij vijf jaar blijft. Daarna krijgt hij een paar jaar les van een gouverneur en in 1844 gaat hij in de leer bij de Oosterbeekse landschapschilder Hendriks. Twee jaar later vertrekt hij naar Den Haag om daar aan de Academie van Beeldende Kunsten gedurende een jaar zich verder te bekwamen als kunstschilder. In Den Haag wijdt Cremer zich aanvankelijk geheel aan de schilderkunst, maar na zijn trouwen en zijn verhuizing naar Loenen aan de Vecht in 1852 komt het schrijven op de eerste plaats. Het oeuvre van Cremer is daardoor niet groot, maar de schilderijen, schetsen en tekeningen die van hem bekend zijn, zijn van een grote kwaliteit.