Juni is juffertijd, ook in het beekdal.

Libellen komen meestal wat later in het jaar tevoorschijn dan vlinders. Terwijl er, na een piekje in april en mei, relatief weinig vlinders zijn (de zogenaamde juni dip), zijn er juist in juni veel libellen te zien. Vooral een aantal blauwe juffertjes heeft in juni haar vliegpiek. Je kunt ze op allerlei plekken tegenkomen, ook verder van het water.

Een mannetje watersnuffel
foto: Kars Veling

De waterjuffers (Coenagrionidae) zijn de soortenrijkste familie van de juffers (Zygoptera), een van de twee onderordes van de libellen (Odonata). In totaal zijn er 101 geslachten met 1143 verschillende soorten beschreven. In België en Nederland alleen al komen er vijftien soorten waterjuffers voor, ruim een vijfde van alle inheemse libellensoorten.

Kenmerken

De volwassen dieren (imagines) van de waterjuffers zijn typische juffers, met een lang, dun achterlijf, voor- en achtervleugel gelijk van vorm en in rust opgevouwen boven het achterlijf, en wijd uiteenstaande ogen. Verder hebben ze praktisch allemaal een zwarte tekening op het achterlijf, die zelfs binnen de soort zeer variabel kan zijn. Ze hebben een vleugelspanwijdte tussen 2 en 4,5 cm.

Vooral de soorten binnen het geslacht waterjuffer (Coenagrion) zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden. Subtiele verschillen in de vorm van het halsschild en de tekening op het achterlijf maken herkenning mogelijk.

Een aantal belangrijke kenmerken van drie algemene blauwe juffers, foto’s: Kars Veling

De juffertjes die in mei-juni volop te zien zijn lijken best wat op elkaar. Er zijn mensen die de blauwe juffertjes op één hoop gooien omdat ze er niet uitkomen. Dat is niet nodig, want als je weet waarop je moet letten is het niet zo moeilijk. Tenminste, als het om de mannetjes gaat. Vrouwtjes zijn moeilijker uit elkaar te houden en het devies is dan ook om bij de vondst van een vrouwtje gewoon even door te zoeken. Er zitten vast wel mannetjes in de buurt en daarvan is de herkenning relatief eenvoudig. Een belangrijk kenmerk om op te letten is de schouderstreep. Een juffertje is duidelijk gescheiden in een kopstuk, een borststuk en een achterlijf. Bovenop het borststuk noemen we de schouder. De blauwe streep daar is van belang voor de naamgeving. Bij de watersnuffel is die blauwe schouderstreep duidelijk breder dan de zwarte strepen erboven en eronder. Bij twee andere algemene blauwe juffertjes, de azuurwaterjuffer en de variabele waterjuffer, is die blauwe streep duidelijk smaller.

Voortplanting

Waterjuffers zetten over het algemeen hun eieren af in waterplanten, waarbij sommige soorten zelfs onder water afdalen. De larven van de waterjuffers hebben de typische bouw van jufferlarven. Ze kunnen van andere onderscheiden worden door de bouw van de antennes en de staartlamellen, die meestal in twee delen verdeeld zijn. De larven jagen ook in de watervegetatie.

Verspreiding en leefgebied

Vertegenwoordigers van deze familie komen wereldwijd voor in gematigde streken in vijvers, venen, beken, zelfs in brak water. Ook verder van het water kun je ze tegenkomen.

Mannetje van de azuurwaterjuffer
foto: Kars Veling

De azuurwaterjuffer is het meest wijdverbreid. Deze soort komt in het hele land voor, maar met grotere aantallen op de zandgronden. De andere, variabele waterjuffer, is vooral algemeen in het rivierengebied en in de veengebieden. Deze twee zijn uit elkaar te houden door te kijken naar het tekentje dat ze op het tweede segment hebben. Bij de azuurwaterjuffer is dat een losstaande U, bij de variabele is het een soort vorkje, een steeltje met een V tot U. Als de schouderstreep onderbroken is en dus op een uitroepteken lijkt, heb je zeker te maken met de variabele waterjuffer.

Naast deze drie, die nogal op elkaar lijken, zijn er momenteel meer juffertjes actief. Al vroeg in april waren de eerste prachtig rode vuurjuffers er al en ook nu kun je deze nog regelmatig tegenkomen.

Ook de meest wijdverbreide juffer, het lantaarntje, is volop aanwezig. Deze heeft een geheel donker achterlijf (dus zonder blauwe segmenten), maar heeft wel een heel opvallende reflecterende blauwe vlek aan het einde, het zogenaamde lantaarntje.

 Lantaarntje
foto: Saxifraga-Kees Marijnissen

De kleur van het borststuk kan variëren tussen geel, groen, roze, oranje, bruin en meer, maar het lantaarntje zelf is altijd blauw.

Ook de roodoogjuffer heeft een donker achterlijf met een blauw lantaarntje achteraan, maar deze is weer prima te herkennen aan de rode ogen.

roodoogjuffer,
foto: Saxifraga-Bart Heijne

Als u meer over deze en andere verschilkenmerken van de blauwe juffertjes wilt lezen, kunt u de herkenningskaart blauwe juffers downloaden van De Vlinderstichting. Hier zijn ook herkenningskaarten van twee andere libellengroepen te vinden, de heidelibellen en de glazenmakers.

Bronnen:

Wikipedia

Nature today

Saxifraga

Plaats een reactie